Geen vertrouwd licht te zien nu de klappen en
lange flitsen de regenslag vergezelt. Aardedonker alsof de regio ten grave is
gedragen, mag verdrinken in het hemelwater dat koelt en koelt, het was warm als
het voorgeborchte van een plaatselijk inferno.
Ik ben de oceaan met een onderstroom en logge
brede golven zonder koppen. De maan trekt aan me sinds ik natuurlijke duisternis
heb leren kennen met de hoorbare stilte. Ja, stilte heeft een eigen geluid. Het
is anders dan het ruisen van je bloed, anders dan de pomp van de houtgestookte
CV thuis. Het lukt me steeds vaker gedachten uit te zetten, om het geluid van
de stilte te kunnen horen. Het is een zwart geluid dat stilstaat en leeg is,
alsof het er niet is, het is er wel.
Ooit had ik het nog nodig de maan te zien voor ik
erkennen kon dat ze vol was, en dacht ik haar sterker te ervaren met soms
aureolen die bewegen als een nevel om de aarde. Nu is het de trekkende kracht
die me wat dagen van te voren waarschuwt anders met die energie om te gaan. Een
paar dagen maar, dat gekriebel, een extra zenuw, dat reptielenbrein wellicht
die behoefte aan slaap doet afnemen, natuurlijke cocaïne, verliefd zijn zonder
geliefde, een bestemming voor de liefde voor het leven. Hoogdravend bijna en
veronachtzaamd door mens en meteo.
De maan moet steeds selectiever zijn en zij die
haar kunnen ervaren lijken een bonus aan kracht te krijgen. ‘Ja zij, die haar
durven aanzien.’
Moe van alles gingen mijn ogen voor het duister
dicht voor een uur of vijf. Ik moet een plas en ga de regen in, onder het raam,
spoelt wel weg met zuiver hemelwater zoals ook de slaap door diezelfde
nattigheid van me afspoelt. Terug in bed zie ik de herinnering aan de dubbele
draagbalken met purschuim ertussen, de strakke eiken parketdelen, een
spinnenweb en de slapende vlieg. Gedachten gaan ook mee op de onderstromen van
mijn oceaan, de maan trekt er wat boven het oppervlak uit. Een golfje op de
stroom zonder puberaal te zijn brengt me bij m’n ezeltjes… En deze ene blijft
net zo lang hangen tot ik besef dat er geen moeilijke emoties mee gepaard gaan.
Ik dus best kan luisteren naar dit signaal zonder er lang bij stil te staan.
Ik kleed me aan, prop mijn sinds maanden ongesokte
voeten in laarsjes die ik de dag ervoor uit de container van de gemeente viste.
Mijn maat, waarom niet? Er zit nog heus profiel op. Trek over mijn vest een
regenjas aan en start de auto die ik zonder lichten het terrein af weet te
krijgen, ik wil niemand storen die in eigen dromen gevangen is of naar het
weergeweld ligt te luisteren.
Dat astrologen over deze volle maan spreken als
een ommekeer voor sommigen, transformatie die een nieuwe era inluidt. Het klopt
als een bus, toch ga ik liever voorbij aan zulke uitgediepte zaken die men
probeert met woorden over te brengen.
Ik wil mijn hoefjes graag zien, ze zijn er, ik heb
een auto, ben wakker, kan gaan en naar mijn hart luisteren, vrij. De dertig
minuten op de stille natte weg leg ik rustig af, gladde banden en geschrokken
wild zullen mij niet in de berm doen belanden. Het is niet vreemd het bospad af
te rijden, omlaag, wat omhoog, verder de kloof in langs bekende bomen die ik
groet en raak met een gedachtenstraal.
Geen hond bij het hek, die blijkt in de natte
plens op de deursteen te liggen van zijn slaapkamer. Te bang om op een houten
open vloer te slapen in haar eigen villa, de schuurdeur dicht, waar ze anders
in een hoekje kan kruipen met de isolerende aarde onder zich. Ik ken dat,
gevoel van geaard willen zijn. Daarom zit ik graag op rots en steen, hout of
gras, liefst niet gemaaid zodat ik een stengels plat kan duwen als een bedje.
Alleen de regen en in de verte de bliksemschichten,
ik heb geen maan en heb het kleine lampje nodig dat ik meebracht. Ik ben geen
dievegge, toch sluip ik, maak geen herrie met het openen van het hek naar
ezelterrein. Loop het pad af, speur met het lampje naar de hoeven en anders de
reflectie in de ogen van een van de katten. Niets, dan gedrup en krekels die in
holtes de dag afwachten. Het is een uur of half vier.
In de stal maak ik alleen het varken wakker. Big
is te slaperig om meer te zeggen dan een zacht ‘knor’, ik aai hem over de neus,
ook hij weet dat het goed is. Ik kan niet zien of hij gegroeid is, maar hij
ziet er verder goed uit. Check. Van de ezels geen spoor. ‘Miauw’ hoor ik
zachtjes op de zolder van de kleine stal. Sjakie, de stalkater, wil weten wie
er is, wat er gaande is, raar, zo midden in de nacht. Ik laat van me horen en
onwennig en verbaasd laat hij z’n koppie zien tussen de platen en zakken die op
de balken rusten en zo een hide-out zijn voor hem en de muizen.
Ik knuffel hem als hij op het bovenluik zit, als
vanouds. Ik wil hem in het donker naar beneden dragen en struikel over het
schrikdraad. De pen ervan prikt in m’n bil en een steen probeert zich te laten versmelten met mijn schouder. Door de punt ervan mislukt dit, Sjakie rent
meters verder om daar klaaglijk te miauwen, sorry pluis. Het licht liet ik branden
in de stal, het regent niet meer, de krekels zetten een tandje bij, ik loop
terug om het kunstlicht te doven zo de maan juist wat gaten vindt me bij te
lichten.
Ik blijf ze roepen, de slimme jongens die ik wat
weken geleden in de steek liet. Zolang was ik bij ze dat ik me niet alleen hun
moeder voel, maar zij zich aan mij hechtte als inmiddels volwassen kinderen. Je
kroost in de steek laten is hoogverraad, mijn zonde schoon gewassen door
lijfsbehoud, het is overal op de wereld oorlog, dan gebeurt dat en nog zonder
eindoordeel, het conflict nog niet beslecht, Niemandsland.
De hond laat niet van zich horen, het onweer hangt
nog in de lucht. Ze ruikt en voelt het op vele kilometers afstand, ik laat haar
en ben blij dat ze niet aanslaat. Het zou hem kunnen alarmeren en ik ben hier
enkel voor de beestjes, ze riepen me. Misschien alleen om me te laten horen,
wat het zien en voelen overbodig maakt, dieren zijn basis, geen opsmuk.
Boven bij het huis roep ik de namen van de andere
katten, zie of hoor er geen een, loop door naar het terras waar de deur
openstaat, het onderluik gesloten is en twee gele ogen oplichten door het
lampje. Sooty, de ooit zo schuwe poes, nu een parmantige dame die eerder panter
is dan gewoon zwarte poes. Volle maan, ze is volledig nat van de regen, deert
haar niet terwijl ze ook onwennig luistert naar mijn stem die haar naam
herhaalt. Ze weet het weer, ik ben het, die ze een tijdje heeft gemist.
Het regent weer als ze me naar het overdekte
zwembad volgt waar ik even met haar praten kan. ‘Het is al goed’ lijkt ze
spinnend te zeggen terwijl ze me kopjes geeft en rond het pakzadel kronkelt dat
op het droogbed voor kastanjes ligt. Mijn bed roept me al terug, geen ezels,
een varken en twee katten, voor nu is het genoeg. Mijn adem zakt rustig terug
als ik de afstand met het woonhuis vergroot, fijn om even op het terrein te
zijn, voldoende, genoeg voor nu. Ik ben rustig, kalm, tevreden, het hart is
gehoord.
Een toetje bij de auto die ik op het bospad liet
staan; troostkater DQ, die geen seconde twijfelt aan wie ik ben en me begroet
met een ongekend lange miauw die zoveel wil zeggen als ‘ik heb je gemist, laat
me er even voor je zijn voor je weer weggaat’.
Ik doe het portier open en DQ staat al met
opgeheven kronkelstaart op de zitting. Ik kruip erbij, laat de deur open en hem
begaan. Na een paar minuten nestelt hij zich tevreden op schoot en kunnen we
even praten. Ik leg hem uit, hij luistert en spint, duwt kop tegen mijn kin met
de snorharen ver vooruit. De maan laat zich zien in volle glorie, beschijnt de
auto, mij, de kop van de troostkat die zonder geluid te maken praten kan. Met
moeite komt het over dat het nou eenmaal even zo moet, dat het gemis wederzijds
is, dat er een ommekeer heeft plaats gevonden. Dat deze andere rust en basis
ook goed is, anders, enkel dat. Te accepteren, geen andere optie. Hij kan,
accepteren van wat is. Ik heb er nog moeite mee, ik kwam langs omdat ik dacht
dat de ezels me riepen. Misschien alleen om me het gevoel te geven dat er niets
verloren is. Dat de liefde, het vertrouwen en het nu het enige is dat er nu toe
doet. Dat datgene dat ik achterliet blijft bestaan, ook tijdens zwarte nachten,
eeuwig beschenen door de maan. Dat het een juist moment was mijn bed even te
laten rusten en te luisteren naar mijn hart.
De terugrit leek de aanvang van een tocht naar
Nederland, ik vertrok dan ook zo vroeg, de wegen leeg, de luiken dicht, geen
tegenliggers. Weer doe ik de koplampen zo snel mogelijk uit als ik het terrein
op rijd. Er waren geen herinneringen, geen emoties, er was wat er is.
Ik laat mijn ogen moe worden door middel van wat bladzijden
uit een briljant debuut en slaap mijn tweede nacht van 5 uur.