maandag 17 juli 2017

De Gebroeders Garagist & Maman


Zo'n achteraf garage die er al wat generaties zit in een bocht met 2 oude pompen en een aftands hangend bordje met 'ouvert' of 'fermé' aan de hoge lantaarnpaal. Het bedrijf zit ook echt in zo'n eenvoudig pand van platen, dat vies is, enkel glas heeft en een wat verlopen sombere kale showroom waar de paar nieuwe auto's te koop de show ook echt moeten stelen,ondanks dat het gewone auto's zijn in plaats van de chicste van het merk. Het merk dat op het pand staat, ze doen namelijk niet aan onderscheid van merken. Het zal wellicht om de soms opwindende kalenders met vrouwelijk bloot schoon gaan die ze toegezonden krijgen van het voermerk. 

De drie broers zijn allemaal blijven steken in het familiebedrijf. Alle drie getrouwd en kinderen, vader al wat decennia wijlen en moeder van 89 in het vissenkommetje achter de kassa c.q. receptie. Ze is pienter en heeft geen zin om in haar schattige oude huisje in het bos bij een riviertje naast haar geraniums te gaan zitten, in d'r up. Niks voor haar. Ze leert ons kennen, onthoudt onze namen en krijgt af en toe hulp bij het geven van wisselgeld, die blijft lastig, in euros.

Serge zie je bijna niet, werkt benee, de spuiterij, het plaatwerk. Ook dit pand staat op een helling en heeft een beneden en een boven, net als ons huis. Serge is er altijd, woont zo ongeveer daar, weet niet beter. Zoals Marc dat ook zoveel jaren deed, er amper bij nadenken, alleen doen. Serge probeerde voor zijn zoon middels een fotoprintje met summiere info een huisje te verkopen of te verhuren voor zijn zoon. We hebben een handje kunnen helpen, ik ken inmiddels zoveel mensen met interesse in klein, fijn, rustig en groen wonen, wederom een brug geslagen. Al zie ik het zelf meer als een ontwerp dat constructietijd, -ruimte en investeringen moet krijgen. Het bruggen bouwen blijkt hier normaal te zijn na inburgering en waardevolle ruilhandel met de garage. 
De oudste van de drie, Jean-Jacque, doet de verkoop, lijkt de baas want moet iets aan hebben zonder vlekken erop en schone nagels. De royale snor, daaronder vaak een brede lach of verborgen door een gespeelde zorgelijke blik, goed gebekt ook. Handig, als verkoper. Is me 'ma belle' gaan noemen. Uitgelegd door m'n vriendin hier wil dit zeggen dat ik erbij hoor en hij me erg graag ziet. Gelukkig is dit geheel wederzijds.


De man op het midden is Phillipe. Wandelende stresseur kan niet anders dan altijd de telefoon opnemen, in tegenstelling tot de andere extreme; de guérisseur. Tot aan hartklachten aan toe en handen die nooit meer een vleeskleur krijgen, ze hangen te vaak in ergens onder achter vettige auto onderdelen. Landrover Defenders zijn hem net even te specifiek eigenwijs, we lopen de deur met de onze plat, ze rollen niet meer van de band, hij kan niet zo goed met internet overweg (onderdelen ... ?) en binnenrijdende klanten gaan voor en dure 2e huis bezitters komen ook hier vertoeven om hun dikke glimmende bak bij de gebroeders te brengen. Zoals vroeger al, ze zitten er nog, maman gedag zeggen, praatje pot. En jawel hoor, Phillipe rent alweer door. .... En vergeet onze Def of die rotklus; op internet zoeken naar onderdelen. Hij moet het doen, de chef werkplaats, maar geen feeling voor. Wel voor de auto's die ff snel kunnen, de telefoontjes. Hij baalt na al die jaren van ons, wij van hem, maar het is hier dus absoluut niets persoonlijks. 
Een zeer bevrijdend verschijnsel van het ons kent ons op het Franse platteland. Uiteraard kennen we iets van elkaars prive scores, en passant, veel via de wandelgangen, dat scheelt in het accepteren wie iedereen is, als onveranderbaar, een stukje van de kleine gemeenschap in een enorm groot ontvolkt gebied.  Een verbondenheid die ik niet (her)ken vanuit mijn vaderland.


 Showroom, kantoortjes, halletje met iets dat je ooit een toilet kon noemen. Je kunt er wel een plas doen, maar je houdt het liever op. Ik durf in die ruimte namelijk echt niets aan te raken terwijl ik nou ook weer niet zo schoon ben. Wachten op je auto doe je daar staand, drentelend, werkplaats in, en uit, rondje, rokertje, rondje in het park langs het riviertje, nog een rondje. Daar staan tenminste bankjes. Marc wil leren en zien, dus wil meehelpen. Soms mag hij al, 'laat hem maar' zullen ze denken. 


Laatst ging ik wat liters tanken, nooit veel, ze zijn duur in verband met een geringe opslagcapaciteit en de afstanden over kronkelweggetjes wat bevoorrading duur maakt. We komen even minder in een grote stad om goedkoop de tank vol te gooien, dan maar vaker even maman gedag zeggen en voor wat tientjes diesel kopen. De laatste weken, of nee, maanden al?, zie ik Jean-Jacque achter de ruiten van de vissenkom alias receptie zitten. Leuke babbel, serieus geneuzel en het weer of een nieuwtje ten spijt, ik mis haar wel.
Want laten we eerlijk zijn, negenentachtig jaar, al zo lang alleen, elke dag, 6 dagen per week op kantoor. Ik zou het toch al eerder los gelaten hebben allemaal. 
Heel voorzichtig informeer ik naar haar, ik kon mijn oren niet geloven en mijn lachen niet bedwingen. 
Die is bij haar nieuw vriend ingetrokken, in de stad, een uur verder rijden de Cantal in. 

maman's vissenkom

maandag 10 juli 2017

Beestjes

In een bos wonen beestjes. Hele grote en vele kleine. Uiteraard 's zomers wat meer van die kleintjes en 's winters gelukkig een kriebelluwe periode om de eerste vlinder met blijdschap te begroeten en hopen dat de cicades niet de acacia naast het huis uitzoeken om te bivakkeren.
Ik ben altijd gek geweest op alle soorten dieren, ook die kleintjes. Op de mug en de wesp na voerde ik vele gesprekken met de 6-potigen als kleine meid in de gezamenlijke kruidentuin van het biologische moestuinencomplex waar ik mijn vader vaak vergezelde als hij de groenten ging oogsten. Mijn broer verzamelde insecten die hij met zorgvuldigheid op spelde in een verdiepte lijst met een glasplaat ervoor. Ik had er liever een babbeltje mee en fluisterde de beestjes waarschijnlijk toe dat ik later ook voor hen bloemen zou zaaien als ik ook zo'n tuin als papa had. Dan konden we verder kletsen, want pap z'n fietstassen waren vol en we moesten op huis aan.



Als kind wilde ik graag in een heksenhuisje in het bos wonen. Geen idee wat dat inhield, wel het plaatje van afgelegen, klem tussen de bomen met vogels en hertjes en muizen en vlinders en bijen. Ik denk dat het mijn moeder was of de realiteit zelf dat dat iets onwerkelijks zou blijven tot het onbevattelijke de realiteit werd die ik persoonlijk nog steeds niet bevatten kan. 
Terwijl ik schrijf, staan beide zware deuren tegenover elkaar open. Een malse zomerbui laat het bedwelmd ruiken, een zomerparfum dat niet in een flesje te vatten valt. Een flesje gecreëerd in Grasse. De kleine mugjes vallen pas op als ze steken, ze laten zich rustig pletten tussen huid en eelt op mijn vinger. De glimwormpjes gloeien fel groen op in de holtes en spleten van de stenen muurtjes rond het huis, soms flikkeren ze. De mannetjes kunnen wel vliegen, ze zijn zo talrijk dat ik het aan kan zien dat ze zich doodop vliegen naar het kunstlicht boven ons bureau. 
Dan woon ik toch 35 jaar later in een heksenhuisje klem tussen de bomen, met klaterend water, een dak niet van peperkoek maar van zware natuurstenen en beestjes die het aantal in dat kruidentuintje van toen overdreven overtreffen.
Uiteraard ook een keur aan minder prettige insecten. Niet enkel de mug of de wesp. 
De paar die me op volgorde van gruwelijk/eng/vies/vervelend naar net-te-doen opvallen; met stip op 1 de teek. Op 1 omdat het een parasiet is, ze er heel vies uitzien, ze gemene verdedigingstrucs hebben (wondjes, ziektes en allergische reacties) en het hele jaar door voor gruw zorgen, het altijd alert zijn. Op 2 alle steekvliegen. Waaronder dazen, (enorme paarden)horzels en de ergste de prikvlieg. Ziet eruit als een gewone vlieg. Geen huis- of strontvlieg, geen bromvlieg, maar een gewone vlieg, die steken kan. Fel en venijnig met een pijnlijk bultje nadien. Zijn we na jaren gewend aan de gewone vliegen die we vaak wel laten lopen op hoofd, arm en been, maar komen deze suckers de bocht om. Het verschil tussen steekvliegje en gewone vlieg is niet te zien. Op 3 de oogstmijt. God dank maar 1 periode per jaar; tijdens de oogst. Een enkeling die zich in het seizoen vergist, maar dat is te overzien. Vanaf eind augustus tot een eindje in oktober legt de oogstmijt zijn eitjes net onder de huid van zoogdieren en spuit een stofje in de huid om een tunneltje open te houden voor de larve die uit de huid moet kunnen komen om tot oogstmijt te transformeren. De stof om dat tunneltje open te houden jeukt verschrikkelijk bij mensen. Het is geen allergie of ziekte, het is een beet van de oogstmijt, ook een parasiet, gruw. Op 4 kom ik uit bij de muggen. 3 soorten die buggeren, de gewone, de kleine mugjes, wellicht die ondingen die ook in Ierland, Schotland en Scandinavie kunnen teisteren en de tijgermug. Ik sloeg er reeds 1 dood, dus weet dat ze hier zitten. Ik ben niet heel bang om er ziek van te worden, het is enkel een zorgelijke waarneming, "ook hier, gij tijgermug". Op 5 de dazen, horzels en andere soms zo stille sluipers die je tot bloedens toe prikken en zelfs je ezels te grazen nemen. Zoals die keer dat ik een groot nest verstoorde tijdens hun ontwaken middels de zachte zomerzon die later heerlijk fel zal zijn om het dennen-nectar op te sabbelen, dat is warm zoeter en zo vloeibaar, happy hour voor wespen, pure horror. Op 6, ik mag ze niet vergeten, de processierupsen die goed gedijen en in de enige den huizen op de oprit bij het ezelhek... Tja. Ik ben er alert op en iedere processie krijgt een behandeling gasbrander. Ik zeg er werk voor af, jaag de hoeven naar de stal. De kippen eten ze alleen als ze goed door gebakken zijn.
Later op 7 de gewone vliegen, omdat ze te talrijk zijn, overal en altijd. Ook de kleine vliegjes in het bos die afkomen op je transpiratie, al denk je niet te zweten, ze ruiken je toch. Doen niks, maar landen graag op lippen, oogrand, neus en in je oren. De nog kleinere mikken hun landing zo secuur dat ze direct op je ooglid landen, zoals we ze het bij de katten en hond ook zien doen.
(Insecten als hoornaars, wespen en zweefvliegen horen voor ons niet bij bovenstaand lijstje van de vervelende beestjes. Ze vormen simpelweg geen enkele bedreiging meer doordat we veel over ze weten.)


De eerste jaren hier, leek ik aanlokkelijk voor alle boven genoemde vervelende insecten, krabde mijn huid open, had maanden bulten, jeuk en rode vlekken. Ook stevige allergische reacties die ik met zalf en pillen van de apotheek dacht te kunnen bezweren. Niet dus, bleek weer wat jaren later.
De pracht en praal van de enorme biodiversiteit in dit gebied, het stuk bos waar we leven en in de tuinen die we hier hebben vorm gegeven naar vrij inzicht, doet die enge en vieze beestjes teniet. We tolereren ze, vinden ze gevaarlijk of voor ons volkomen functieloos en soms ook destructief. Voor de natuur, de tuin, in de voedselketen zijn ze onmisbaar. We onderkennen dat het 1 geheel is, onze keuze er intrinsiek onderdeel vanuit te maken. De verbondenheid met ook echt alle beestjes wordt steeds completer. 
Ook de last die we van de teken en dazen en muggen hebben wordt minder. De ergernis blijft, zeker die steekvliegjes, die laten zich niet doodslaan. Maar ach, ze doen maar, het deert niet zo meer.


Dit jaar is het jaar van de bloemen. Zelfs verwaarloosde bomen en struiken, alles bloeide en bloeit dit jaar uitbundig en lang. Ideaal voor mijn natuurapotheek maar ook voor de insecten, de beestjes.
Het begint natuurlijk vroeg met een bij op verkenningstocht tijdens een nog frisse maar zonnige februarimiddag. Of een citroenvlinder die een erg genoeglijk en warme overwinteringsspleet in de muur gevonden heeft. In het bos bloeit altijd wel iets, het hele jaar door. Longkruid, het stinkend nieskruid, wilg en hazelaar en andere subtiele bloeiers. Na lentebuien en wat zon in mei komt de eerste invasie vliegen. Wat in het bos leeft, leeft ook in ons huis en bijgebouwen. Ook de motten, liever noem ik ze nachtvlinders. Hun keur is verbazingwekkend. Misschien omdat ik buiten veel voor koolwitje aanzie, en zwart-witte vlinders als zwart-witte vlinders. Het is alles te divers om erop te studeren en te determineren, te vliegensvlug ze te fotograferen. Ik mis kennis, tijd en materiaal.
Bewonderen en genieten, me rijk weten ze allemaal te willen zien is me ook veel waard.


Uiteraard zien we de diversiteit ook veel terug in de moestuin. Een stuk bos op steil terrein dat we inventief gebruiken, in samenwerking met de aanwezige natuur, om ons te voorzien van groente, fruit, noten en kruiden. Niet alle beestjes zijn welkom voor de groenten, daarom een steeds meer uitgebalanceerd evenwicht met bloemen en kruiden. Dat juist ook weer mooie en andere insecten aantrekt, helpende pootjes waar we dankbaar voor zijn. Veel wilde bijen en andere bestuivende insecten. Veel vlinders, weinig rupsen tot op heden. De glimwormen blijven magisch, zeker als er een sluier mist op het terrein zweeft door de bui op warme aarde. Zilverwitte nachtvlinders landen op mijn arm terwijl ik foto's zoek van beestjes voor dit schrijven. Een mannetje glimworm, die niet glimmen kan, crasht letterlijk op zijn rug met gespreide vleugeltjes op m'n memo-blok. Krabbelt overeind en vliegt op voor de volgende crash elders. Een mugje druk ik dood zonder scrupules, een teek pluk ik uit kater Sjakie die zo op het bureau komt staan dat ik er goed bij kan, die is ook niet gek. 


De keur blijkt bijzonder. De soorten hommels, bijen, zweefvliegen, torren, kevers, vliegen, spinnen, rupsen, vlinders en die-met-heel-veel-pootjes is voor mij te veel. Dit geldt ook voor mijn ooit-inventarisatie in 2010. Met boeken en internet getracht alle soorten planten, bomen en bloemen, paddenstoelen, mossen en varens te benoemen. Geen doen, veel te veel. Laat staan insecten. Tot aan mieren en veenmollen toe, heel veel soorten. Sommige veelvraten en jagers zijn welkom en we hebben al veel ludieke verdedigingsmechanismes gezien. (zie; Sproeikever
Toch is het gezoem, getjilp, gefladder, de beweging en de kleuren en zelfs de reactie van insecten als je ze benadert nooit zonder effect. Ze zien en horen je, zijn ook mij gewaar. Want van elk insect zomaar een foto maken gaat zomaar niet. Hoe een mantis me observeert als ik probeer er foto's van te maken is opmerkelijk. Haast defensief keert het dier zich naar me toe, dit zonder werkelijk van pose te veranderen. Deze was verkleed als een graansoort, een aar tarwe en hing ondersteboven in de bloeiende koriander. Na een paar steken van veldwespen in 1 milliseconde en weken later een confrontatie bij een waterbak in de moestuin besloot ik het met hen op een akkoordje te gooien. Ik mag ook mijn gieters vullen voor de plantjes water te geven, wat hen weer van eten verschaft en ik zorg ervoor dat het water blijft stromen door voor de bron te zorgen en flexibel mee te gaan in de toenemende droogte en warmte van een veranderend klimaat door te letten op het watermanagement in dit kleine gedeelde biotoop. We delen, de behoefte en de zorg. 


De plakkende vliegenstrips blijven we gebruiken. De spinnen vangen niet alles weg. Ondanks sommige 8 potige waarvan je wel zou verwachten dat ze veel vette prooien vangen in een groot web. De kelderspinnen, zoals wij ze noemen, zijn enorm, met harige poten, een lijf in 3 stukken. Lopen razend vlug, we zijn elkaar gewaar, alles mee gezegd. Verder de ragfijne spinnen die je alleen kunt zien als ze al een paar centimeter groot zijn. Als van glas, maar het kleine eivormige lijf gaat toch opvallen. De kleintjes die in de muren wonen, op het ruwe graniet met het grove oude voegsel is spinnen rag onzichtbaar. Alles dat in het bos woont, woont hier ook binnen.
Daar moet je trouwens tegen kunnen, in elk seizoen wel een soort invasie. Midje winter heb ik steevast 1 mug in de slaapkamer die zo wijs is pas op jacht te gaan als ik al in het centrum van dromenland ben waar ik metaforisch me laaf in de vrije oase van rust met utopische voeding en het leven van de liefde. De paar weken erop zal ik het weten zo diep in dromen verzeild te zijn geraakt dat ik dat onding met vleugels niet heb opgemerkt. 

Met ons kunstlicht brengen we insecten natuurlijk ook in verwarring. We hebben witte doeken gespannen tussen de balken. Om het lichter te hebben in de woonkeuken c.q. salon en iets van isolatie. Met de lichten aan trekt dit nu, met ramen en deuren open, heel veel soorten insecten. Tot aan een soort juffers aan toe. Motten of nachtvlinders, rond spinnende vliegjes en ook kruipers zijn van de partij. Dat lokt gelukkig ook rovers zoals de vleermuis. Er woont een klein gezin onder het dak. Altijd bescheiden gebleven in aantal. Net als dat de hagedissen en slangen hun plek hebben & kennen. Daarom is 5 katten voor hier ook meer dan genoeg. (Getuige gelukkig ook het aantal en de diversiteit van vogels in het bos en rond het huis.
Als ik 's avonds laat nog achter de computer zit met 1 lamp aan, komt er regelmatig een een rondje of wat door de kamer vliegen. Zelfs achter de paal langs die het bureaublad ondersteunt en dus ook vlak voor mijn neus de bocht maakt. Ik buk niet, weet dat het dier z'n sonar heeft. Ik kan het soms zelfs horen, een fenomeen dat in je hoofd plaats heeft, je weet dat het van buiten komt. Via elk oor komt hetzelfde binnen, de trilling wordt gecentreerd in en door je hersenen waar genomen. Het is en blijft een rare gewaarwording ze te horen. Ik laat ze, het is leuk om de ruimte te delen met hele andere wezens en toch mijn eigen comfort zone te kunnen behouden.