dinsdag 8 augustus 2017

naar je hart luisteren


Geen vertrouwd licht te zien nu de klappen en lange flitsen de regenslag vergezelt. Aardedonker alsof de regio ten grave is gedragen, mag verdrinken in het hemelwater dat koelt en koelt, het was warm als het voorgeborchte van een plaatselijk inferno.
Ik ben de oceaan met een onderstroom en logge brede golven zonder koppen. De maan trekt aan me sinds ik natuurlijke duisternis heb leren kennen met de hoorbare stilte. Ja, stilte heeft een eigen geluid. Het is anders dan het ruisen van je bloed, anders dan de pomp van de houtgestookte CV thuis. Het lukt me steeds vaker gedachten uit te zetten, om het geluid van de stilte te kunnen horen. Het is een zwart geluid dat stilstaat en leeg is, alsof het er niet is, het is er wel.
Ooit had ik het nog nodig de maan te zien voor ik erkennen kon dat ze vol was, en dacht ik haar sterker te ervaren met soms aureolen die bewegen als een nevel om de aarde. Nu is het de trekkende kracht die me wat dagen van te voren waarschuwt anders met die energie om te gaan. Een paar dagen maar, dat gekriebel, een extra zenuw, dat reptielenbrein wellicht die behoefte aan slaap doet afnemen, natuurlijke cocaïne, verliefd zijn zonder geliefde, een bestemming voor de liefde voor het leven. Hoogdravend bijna en veronachtzaamd door mens en meteo.
De maan moet steeds selectiever zijn en zij die haar kunnen ervaren lijken een bonus aan kracht te krijgen. ‘Ja zij, die haar durven aanzien.’

Moe van alles gingen mijn ogen voor het duister dicht voor een uur of vijf. Ik moet een plas en ga de regen in, onder het raam, spoelt wel weg met zuiver hemelwater zoals ook de slaap door diezelfde nattigheid van me afspoelt. Terug in bed zie ik de herinnering aan de dubbele draagbalken met purschuim ertussen, de strakke eiken parketdelen, een spinnenweb en de slapende vlieg. Gedachten gaan ook mee op de onderstromen van mijn oceaan, de maan trekt er wat boven het oppervlak uit. Een golfje op de stroom zonder puberaal te zijn brengt me bij m’n ezeltjes… En deze ene blijft net zo lang hangen tot ik besef dat er geen moeilijke emoties mee gepaard gaan. Ik dus best kan luisteren naar dit signaal zonder er lang bij stil te staan.
Ik kleed me aan, prop mijn sinds maanden ongesokte voeten in laarsjes die ik de dag ervoor uit de container van de gemeente viste. Mijn maat, waarom niet? Er zit nog heus profiel op. Trek over mijn vest een regenjas aan en start de auto die ik zonder lichten het terrein af weet te krijgen, ik wil niemand storen die in eigen dromen gevangen is of naar het weergeweld ligt te luisteren.
Dat astrologen over deze volle maan spreken als een ommekeer voor sommigen, transformatie die een nieuwe era inluidt. Het klopt als een bus, toch ga ik liever voorbij aan zulke uitgediepte zaken die men probeert met woorden over te brengen.
Ik wil mijn hoefjes graag zien, ze zijn er, ik heb een auto, ben wakker, kan gaan en naar mijn hart luisteren, vrij. De dertig minuten op de stille natte weg leg ik rustig af, gladde banden en geschrokken wild zullen mij niet in de berm doen belanden. Het is niet vreemd het bospad af te rijden, omlaag, wat omhoog, verder de kloof in langs bekende bomen die ik groet en raak met een gedachtenstraal.
Geen hond bij het hek, die blijkt in de natte plens op de deursteen te liggen van zijn slaapkamer. Te bang om op een houten open vloer te slapen in haar eigen villa, de schuurdeur dicht, waar ze anders in een hoekje kan kruipen met de isolerende aarde onder zich. Ik ken dat, gevoel van geaard willen zijn. Daarom zit ik graag op rots en steen, hout of gras, liefst niet gemaaid zodat ik een stengels plat kan duwen als een bedje.

Alleen de regen en in de verte de bliksemschichten, ik heb geen maan en heb het kleine lampje nodig dat ik meebracht. Ik ben geen dievegge, toch sluip ik, maak geen herrie met het openen van het hek naar ezelterrein. Loop het pad af, speur met het lampje naar de hoeven en anders de reflectie in de ogen van een van de katten. Niets, dan gedrup en krekels die in holtes de dag afwachten. Het is een uur of half vier.
In de stal maak ik alleen het varken wakker. Big is te slaperig om meer te zeggen dan een zacht ‘knor’, ik aai hem over de neus, ook hij weet dat het goed is. Ik kan niet zien of hij gegroeid is, maar hij ziet er verder goed uit. Check. Van de ezels geen spoor. ‘Miauw’ hoor ik zachtjes op de zolder van de kleine stal. Sjakie, de stalkater, wil weten wie er is, wat er gaande is, raar, zo midden in de nacht. Ik laat van me horen en onwennig en verbaasd laat hij z’n koppie zien tussen de platen en zakken die op de balken rusten en zo een hide-out zijn voor hem en de muizen.
Ik knuffel hem als hij op het bovenluik zit, als vanouds. Ik wil hem in het donker naar beneden dragen en struikel over het schrikdraad. De pen ervan prikt in m’n bil en een steen probeert zich te laten versmelten met mijn schouder. Door de punt ervan mislukt dit, Sjakie rent meters verder om daar klaaglijk te miauwen, sorry pluis. Het licht liet ik branden in de stal, het regent niet meer, de krekels zetten een tandje bij, ik loop terug om het kunstlicht te doven zo de maan juist wat gaten vindt me bij te lichten.
Ik blijf ze roepen, de slimme jongens die ik wat weken geleden in de steek liet. Zolang was ik bij ze dat ik me niet alleen hun moeder voel, maar zij zich aan mij hechtte als inmiddels volwassen kinderen. Je kroost in de steek laten is hoogverraad, mijn zonde schoon gewassen door lijfsbehoud, het is overal op de wereld oorlog, dan gebeurt dat en nog zonder eindoordeel, het conflict nog niet beslecht, Niemandsland.

De hond laat niet van zich horen, het onweer hangt nog in de lucht. Ze ruikt en voelt het op vele kilometers afstand, ik laat haar en ben blij dat ze niet aanslaat. Het zou hem kunnen alarmeren en ik ben hier enkel voor de beestjes, ze riepen me. Misschien alleen om me te laten horen, wat het zien en voelen overbodig maakt, dieren zijn basis, geen opsmuk.
Boven bij het huis roep ik de namen van de andere katten, zie of hoor er geen een, loop door naar het terras waar de deur openstaat, het onderluik gesloten is en twee gele ogen oplichten door het lampje. Sooty, de ooit zo schuwe poes, nu een parmantige dame die eerder panter is dan gewoon zwarte poes. Volle maan, ze is volledig nat van de regen, deert haar niet terwijl ze ook onwennig luistert naar mijn stem die haar naam herhaalt. Ze weet het weer, ik ben het, die ze een tijdje heeft gemist.
Het regent weer als ze me naar het overdekte zwembad volgt waar ik even met haar praten kan. ‘Het is al goed’ lijkt ze spinnend te zeggen terwijl ze me kopjes geeft en rond het pakzadel kronkelt dat op het droogbed voor kastanjes ligt. Mijn bed roept me al terug, geen ezels, een varken en twee katten, voor nu is het genoeg. Mijn adem zakt rustig terug als ik de afstand met het woonhuis vergroot, fijn om even op het terrein te zijn, voldoende, genoeg voor nu. Ik ben rustig, kalm, tevreden, het hart is gehoord.
Een toetje bij de auto die ik op het bospad liet staan; troostkater DQ, die geen seconde twijfelt aan wie ik ben en me begroet met een ongekend lange miauw die zoveel wil zeggen als ‘ik heb je gemist, laat me er even voor je zijn voor je weer weggaat’.
Ik doe het portier open en DQ staat al met opgeheven kronkelstaart op de zitting. Ik kruip erbij, laat de deur open en hem begaan. Na een paar minuten nestelt hij zich tevreden op schoot en kunnen we even praten. Ik leg hem uit, hij luistert en spint, duwt kop tegen mijn kin met de snorharen ver vooruit. De maan laat zich zien in volle glorie, beschijnt de auto, mij, de kop van de troostkat die zonder geluid te maken praten kan. Met moeite komt het over dat het nou eenmaal even zo moet, dat het gemis wederzijds is, dat er een ommekeer heeft plaats gevonden. Dat deze andere rust en basis ook goed is, anders, enkel dat. Te accepteren, geen andere optie. Hij kan, accepteren van wat is. Ik heb er nog moeite mee, ik kwam langs omdat ik dacht dat de ezels me riepen. Misschien alleen om me het gevoel te geven dat er niets verloren is. Dat de liefde, het vertrouwen en het nu het enige is dat er nu toe doet. Dat datgene dat ik achterliet blijft bestaan, ook tijdens zwarte nachten, eeuwig beschenen door de maan. Dat het een juist moment was mijn bed even te laten rusten en te luisteren naar mijn hart.

De terugrit leek de aanvang van een tocht naar Nederland, ik vertrok dan ook zo vroeg, de wegen leeg, de luiken dicht, geen tegenliggers. Weer doe ik de koplampen zo snel mogelijk uit als ik het terrein op rijd. Er waren geen herinneringen, geen emoties, er was wat er is.
Ik laat mijn ogen moe worden door middel van wat bladzijden uit een briljant debuut en slaap mijn tweede nacht van 5 uur.